Dit is een verhaal over een reis naar Bourgondië, een pelgrimage, waarbij de tocht zelf belangrijker is dan het eindpunt. De hoofdpersoon Guus gaat met twee vrienden op reis. De een herinnert hem aan vroeger, hoe hij als kind was en dacht. De ander wijst hem op mogelijkheden in de toekomst, hoe hij zou kunnen worden. Verleden en toekomst spelen hier een centrale rol omdat ze zowel een voorwaarde als een hindernis vormen om toegang te krijgen tot het nu.
Op indringende wijze wordt de kortstondigheid en contingentie geschetst van een reis die tegelijk staat voor een levensweg, waar vergezichten komen en gaan, gebeurtenissen elkaar afwisselen en de schitterende werkelijkheid voortdurend hand in hand gaat met wat haar weer teniet doet. Altijd duurt alles maar even.