Janusz Korczak (1878-1942), de grote Poolse arts, pedagoog en opvoeder, laat aan de lezer weten: “Mijn boek zou niet alleen interessant kunnen zijn voor opvoeders in het internaat, in deze kazerneachtige gevangenis, maar ook voor opvoeders binnen het gezin, de gevangeniscel waarin het kind van de moderne wereld is opgesloten.”
Korczak benadrukt dat je als opvoeder in het gezin of als begeleider in een internaat in het contact met kinderen steeds je eigen weg moet zoeken. Vergeet daarbij nooit dat je te midden van kinderen ook zelf een kind bent, dat je vóór alles moet leren kennen. Want, zegt Korczak, je beschikt in je omgang met het kind over “een wonderbaarlijke bondgenoot, een toverbron – je eigen jeugd.” Als je daarvan gebruik maakt, dan bestaan er voor jou geen kinderen meer – “er bestaan alleen mensen.” De kinderen in Korczaks weeshuis waren mensen met een eigen parlement, een eigen kinderrechtbank en een eigen krantje. In deze kinderrepubliek werden ze door allerlei instituties beschermd “tegen de onrechtvaardigheid, de willekeur en het despotisme van opvoeders.” Maar Korczak weet dat “in de wereld der kinderen al dat gebeurt wat in de smerige wereld van volwassenen plaatsvindt” – een ook daartegen werden ze institutioneel beschermd.
René Görtzen geldt internationaal als kenner van Korczaks leven en werk. In deel I belicht hij een aantal aspecten van Korczaks pedagogische uitgangspunten en het leven in het weeshuis. In deel II bericht Korczak over de wijze waarop hij zijn revolutionaire ideeën in het weeshuis probeerde te realiseren. Revolutionair, omdat het kind “huisheer, medewerker en leider van het tehuis werd.”